
Jurisprudentie
AU3501
Datum uitspraak2005-08-08
Datum gepubliceerd2005-09-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers170218 CV EXPL 04-2510
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2005-09-29
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers170218 CV EXPL 04-2510
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Gedaagde heeft op 28 juni 2000 een lease-overeenkomst met betrekking tot het product ‘Triple Effect Maandbetaling’ afgesloten. Zijn echtgenote heeft bij brief d.d. 9 juli 2004 een beroep gedaan op artikel 1:88 BW. De kantonrechter oordeelt dat de lease-overeenkomst rechtsgeldig vernietigd is en wijst de vordering van Dexia af.
Uitspraak
Rechtbank Alkmaar
Sector kanton - locatie Hoorn
Vonnis
in de zaak van:
de naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V., gevestigd te Amsterdam, rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., eveneens handelend onder de handelsnaam Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.
eisende partij
verder ook te noemen: Dexia
gemachtigde: P. de Ruijter, gerechtsdeurwaarder te Hoorn
- tegen -
[gedaagde], wonende [adres]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.J. Butter, advocaat te Hoorn
Toev.nr. 4EP4201
Het incidenteel vonnis
Bij incidenteel vonnis d.d. 1 september 2004 heeft de rechter van de civiele sector, enkelvoudige kamer, van deze rechtbank zich onbevoegd verklaard van het geschil kennis te nemen en de zaak, in de stand waarin zij zich bevond, verwezen naar de sector kanton, locatie Hoorn van deze rechtbank, met veroordeling van Dexia in de in het incident gevallen proceskosten.
Het verdere procesverloop
- Bij exploot van 16 september 2004 (met als bijlage het incidenteel vonnis van 1 september 2004) is [gedaagde] opgeroepen voor deze rechtbank, sector kanton, locatie Hoorn, ter openbare civiele terechtzitting (rolzitting) van 4 oktober 2004 om voort te procederen.
- Ter rolle van 1 november 2004 heeft Dexia onder overlegging van producties van repliek gediend, tevens houdende een akte van voorwaardelijke wijziging van eis.
- Daarna is onder overlegging van producties gediend van dupliek, waarbij tevens bij akte een origineel faxbericht ter griffie is gedeponeerd.
- Dexia heeft zich vervolgens bij akte nog uitgelaten over de door [gedaagde] bij dupliek overgelegde producties.
- Bij tussenvonnis d.d. 23 mei 2005 heeft de kantonrechter een comparitie gelast doch daartoe bij nader inzien geen datum bepaald.
- De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
- Ten slotte is (nader) uitspraak bepaald op heden.
De vaststaande feiten
1. Ter zake wordt kortheidshalve verwezen naar de feiten, zoals die onder 1. aanhef en onder a. t/m i. in het incidenteel vonnis van 1 september 2004 zijn vermeld.
In aanvulling op de in het voormeld incidenteel vonnis vastgestelde feiten wordt van het volgende uitgegaan:
2. Door de voortijdige beëindiging van de hier bedoelde overeenkomst heeft Dexia de aandelen, die ten grondslag lagen aan de overeenkomst, verkocht. De opbrengst van de aandelen was echter niet voldoende om het restant c.a. aan Dexia te voldoen, waardoor een totaalbedrag ad € 11.106,08 resteerde. De terzake aan [gedaagde] gezonden eindafrekening is onbetaald gebleven.
3. Bij aangetekend verzonden brief van 9 juli 2004 heeft mevrouw [echtgenote] (verder ook te noemen: de echtgenote van [gedaagde]) buitengerechtelijk een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst gedaan. Dit schrijven is op 16 juli 2004 door Dexia voorzien van een ontvangststempel.
Het geschil
4. Dexia vordert [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 12.918,80, vermeerderd met de contractuele rente ad 0,96 % per maand, althans de wettelijke rente, over € 11.106,08 vanaf 10 oktober 2003 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
5. Ter onderbouwing van haar vordering stelt Dexia -kort en zakelijk weergegeven- dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst door de hem toegezonden eindafrekening van in totaal € 11.106,08 ondanks sommaties onbetaald te laten. Daarom maakt Dexia tevens aanspraak op € 883,33 aan vervallen contractuele rente en op € 929,39 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten.
6. [Gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia in haar vordering dan wel haar de vordering te ontzeggen en voert hiertoe, zakelijk samengevat, in de eerste plaats aan dat bedoelde overeenkomst zonder toestemming van zijn echtgenote is aangegaan, op grond waarvan zijn echtgenote bij aangetekende brief van 9 juli 2004 de vernietiging van de overeenkomst (buitengerechtelijk) heeft ingeroepen. Met een verwijzing naar art. 1:88 lid 1 onder d BW, het ontbreken van de toestemming van zijn echtgenote, beroept hij zich er dan ook op dat de overeenkomst op rechtsgeldige wijze door zijn echtgenote is vernietigd.
Voorts beroept [gedaagde] zich op een met de tussenpersoon van Dexia, B&O Financieel Advies, overeengekomen beding op grond waarvan tussentijdse beëindiging van de overeenkomst mogelijk was. De vordering van Dexia tot nakoming is in strijd met dit beding.
[Gedaagde] beroept zich verder op dwaling en stelt dat Dexia (althans haar tussenpersoon) de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden.
7. Dexia beroept zich, naar de kantonrechter begrijpt onder de voorwaarde dat haar vordering wordt afgewezen en het beroep van [gedaagde] op de nietigheid of vernietigbaarheid van de overeenkomst geheel of deels slaagt, op het bepaalde in artikel 6:278 BW. Op grond daarvan vordert Dexia [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging van de overeenkomst, althans de datum van verkoop van de bedoelde effecten.
8. Partijen hebben elkaars standpunten over en weer gemotiveerd bestreden. Daarop zal - voor zover van belang - bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
9. Vooreerst zij opgemerkt, dat in deze (in beginsel) vonnis was bepaald op 28 februari 2005. Dexia heeft vervolgens om aanhouding verzocht, welk verzoek [gedaagde] niet heeft geaccepteerd. De kantonrechter heeft vervolgens comparitie bepaald. Voortschrijdend inzicht heeft de kantonrechter echter doen besluiten af te zien van de voorgenomen comparitie en (nader) vonnis bepaald op heden.
10. Als het meest verregaande verweer tegen de vordering van Dexia heeft [gedaagde] aangevoerd dat bedoelde overeenkomst door middel van een aangetekend verzonden brief van zijn echtgenote [echtgenote] d.d. 9 juli 2004 buitengerechtelijk is vernietigd op grond van het bepaalde in de artikelen 1:88 en 1:89 BW.
11. Met betrekking tot de vraag of de op 28 juni 2000 tussen partijen gesloten effectenleaseovereenkomst met betrekking tot het product 'Triple Effect Maandbetaling' onder contractnummer 51781271 is aan te merken als huurkoopovereenkomst, overweegt de kantonrechter dat die overeenkomst voldoet aan de wettelijke definitie van huurkoop in art. 7A:1576h juncto 1576 BW. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de kantonrechter naar het vonnis van de sector civiel van deze rechtbank d.d. 1 september 2004 in het in deze zaak door [gedaagde] opgeworpen bevoegdheidsincident en de daarin genoemde processtukken, welke rechtsoverwegingen de kantonrechter hier overneemt en tot de zijne maakt.
12. De vervolgens te beantwoorden vraag of art. 1:88 lid 1 onder d BW van toepassing is op de onderhavige effectenleaseovereenkomst is bevestigend beantwoord in r.o. 9 van het vonnis van 25 augustus 2004 van de kantonrechter te Amsterdam, rolnummer 03-5323, op www.rechtspraak.nl te vinden onder LJN AQ 7412. De overwegingen in dat vonnis worden hier overgenomen en bevestigd. Er is geen aanleiding om in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen. De beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste dient van toepassing te zijn op de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, met inbegrip van de in art. 7A:1576 lid 5 BW bedoelde vermogensrechten, zoals die van de onderhavige aandelen/effecten.
13. Het standpunt van Dexia dat [gedaagde] zich in deze procedure niet op de vernietiging zou kunnen beroepen is onjuist. Uit het bepaalde in artikel 3:51 lid 3 BW kan immers worden afgeleid dat bij wijze van verweer in rechte door een ieder te allen tijde een beroep kan worden gedaan op het reeds vernietigd zijn van de overeenkomst waarop de rechtsvordering is gebaseerd.
14. Aan het door Dexia aangeboden bewijs van haar stelling dat de echtgenote van [gedaagde] wèl haar toestemming ex art. 1:88 BW heeft gegeven, door het horen van [gedaagde], de echtgenote van [gedaagde] en hun eventuele overige gezinsleden, wordt voorbijgegaan op grond dat art. 1:88 lid 3 BW ten enenmale vergt dat de toestemming schriftelijk had moeten zijn gegeven, hetgeen niet het geval is.
15. Bij akte uitlating producties heeft Dexia bij gebrek aan wetenschap het huwelijk van [gedaagde] nog betwist en gesteld dat [gedaagde] hiervan bewijs dient bij te brengen. De kantonrechter zal hieraan voorbij gaan als zijnde een tardief verweer op een veel eerder in de procedure door [gedaagde] geponeerde stelling, welk verweer bovendien wordt opgeworpen bij een daartoe niet bestemde akte. Naar het oordeel van de kantonrechter is het in strijd met de goede procesorde om de beslissing in deze zaak thans nog aan te houden om [gedaagde] bewijs van het huwelijk op te dragen en is uit de stukken voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] gehuwd is met [echtgenote].
16. Als door Dexia erkend, althans onvoldoende weersproken staat vast dat de echtgenote van [gedaagde] bij brief d.d. 9 juli 2004 (door Dexia ontvangen op 16 juli 2004) een beroep heeft gedaan op artikel 1:88 BW, in welk beroep Dexia overigens niet berust. Dexia werpt op de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid van de echtgenote van [gedaagde]. De vraag of dit verweer kan slagen wordt ontkennend beantwoord in r.o. 2.10 van het vonnis van 9 december 2004 van de Rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Gouda, rolnummer 04-945, op www.rechtspraak.nl te vinden onder LJN AR 8788, welke overwegingen de kantonrechter hier overneemt en bevestigt, met dien verstande dat daar waar staat "13 maart 2003" gelezen dient te worden "16 juli 2004" en daar waar staat "14 maart 2000" gelezen dient te worden "17 juli 2001". Er is geen aanleiding om in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen. Te meer omdat Dexia juist blijft volhouden dat de onderhavige overeenkomst niet is aan te merken als huurkoopovereenkomst en (als ze al wist dat [gedaagde] de overeenkomsten was aangegaan, zo werd bijvoorbeeld de post gericht aan [gedaagde]'s zaaksadres) niet verwacht worden dat zij het bestaan kende of behoorde te kennen van haar mede op artikel 1:89 BW berustende bevoegdheid tot vernietiging van de overeenkomst. Dit inzicht moet objectief gesproken zijn ontstaan kort voor de uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam d.d. 25 augustus 2004 althans publiciteit dienaangaande. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat de buitengerechtelijke vernietiging bij brief d.d. 9 juli 2004 tijdig is geschied. Een ander oordeel zou niet leiden tot het redelijke resultaat dat de wetgever blijkens de parlementaire geschiedenis bij artikel 3:52 BW voor ogen heeft gestaan.
17. Het vorenstaande resulteert erin dat in deze moet worden uitgegaan van een op de voet van de artikelen 1:88 en 1:89 BW rechtsgeldige buitengerechtelijke vernietiging door de echtgenoot van [gedaagde] van de tussen partijen gesloten effectenleaseovereenkomst met betrekking tot het product 'Triple Effect Maandbetaling' onder contractnummer 51781271, welke vernietiging de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en Dexia rechtstreeks treft en tot gevolg heeft dat de vordering van Dexia dient te worden afgewezen.
18. Het (voorwaardelijk) beroep van Dexia op toepassing van art. 6:278 BW wordt verworpen. Daargelaten of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in gemeld artikel, verdragen de gevolgen van dat artikel zich niet met de door de wetgever beoogde bescherming van de echtgenoot die geen partij was bij de overeenkomst en daarvoor evenmin toestemming heeft gegeven. Dat de echtgenoot van [gedaagde] eerst een beroep op de nietigheid heeft gedaan nadat de koersverliezen waren opgetreden, doet daar niet aan af, daar die koersverliezen nu juist behoren tot het soort omstandigheden die aanleiding plegen te zijn voor een beroep op de door de wetgever beoogde bescherming.
19. Het vorenstaande leidt al met al tot de slotsom dat de (voorwaardelijke) vorderingen van Dexia zullen worden afgewezen, zodat de overige verweren in het midden kunnen worden gelaten.
20. Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld (waarin begrepen is het door [gedaagde] betaalde vastrecht nu de zaak ten onrechte is aangebracht bij de sector civiel van deze rechtbank).
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vorderingen van Dexia af.
Veroordeelt Dexia in de proceskosten, die tot heden voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 291,00 aan verschotten (zijnde aan [gedaagde] in rekening gebracht griffierecht sector civiel) en op € 540,00 voor salaris van de gemachtigde van [gedaagde] [waarover Dexia geen BTW verschuldigd is]
en
veroordeelt Dexia om daarvan te voldoen:
€ 291,00 wegens verschotten aan [gedaagde]
en
€ 540,00 aan de griffier op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor salaris na toezending van de daarvoor bestemde acceptgiro.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van de Sande, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2005.
De griffier
De kantonrechter
Rolnummer: 170218 CV EXPL 04-2510
Uitspraakdatum: 8 augustus 2005